Joram, de zoon van Josafat, werd koning van Juda in het vijfde regeringsjaar van koning Joram van Israël, de zoon van Achab, toen Josafat over Juda regeerde. Hij was tweeëndertig jaar oud toen hij koning werd, en regeerde acht jaar in Jeruzalem. Hij volgde het voorbeeld van de koningen van Israël, net zoals het koningshuis van Achab dat deed, aangezien hij met een vrouw uit de familie van Achab getrouwd was. Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, maar toch wilde de HEER Juda niet vernietigen, omwille van Zijn dienaar David, aan wie Hij had beloofd dat Hij het licht van zijn koningshuis voor altijd zou laten branden.
Tijdens de regering van Joram kwamen de Edomieten tegen Juda in opstand en wezen ze een eigen koning aan. Joram trok met al zijn strijdwagens naar Saïr op. Maar de Edomieten omsingelden hem en de aanvoerders van zijn strijdwagens. Toen deed hij ’s nachts een uitval en versloeg de Edomieten, zodat het leger kon ontkomen. Zo maakte Edom zich van Juda los, en dat is zo gebleven tot op de dag van vandaag. Ook Libna maakte zich in die tijd los van Juda.
Verdere bijzonderheden over Joram zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. Toen hij stierf, werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn zoon Achazja volgde hem op.